De schrijver van "De ZOON IN de MAN", bekend onder zijn voornamen Pieter Franszen, is een exact geschoold bedrijfskundige. Na enkele jaren ervaring bij een groot technologie concern is hij, inmiddels jonge vader, leiding gaan geven aan een eigen onderneming binnen de maakindustrie, die zich ontwikkelt tot een internationaal leidinggevende aanbieder in de industriële machinebouw.

Vanuit zijn ondernemerschap vervult hij op een breed terrein bestuurlijke functies ten behoeve van de bedrijfstak en het regionale bedrijfsleven.

 

Binnen de lokale gemeenschap gedijt het gezin in een vanzelfsprekende rol binnen het vrijwilligerswerk en de sociale netwerken. Het onderhouden van een lichamelijke en geestelijke fitheid is daarbij zowel voor vader Pieter als voor zoon Stefan een belangrijke behoefte. In de persoonlijke ontwikkeling van beiden krijgt het mystieke element in dat verband steeds meer ruimte en stellen zij zich ook open voor dat wat betrekking heeft op de werkelijkheid achter het alledaagse, op dat wat meer is dan het gewone. Maar Stefan ziet achter het alledaagse ook de onzekerheid, en de ontreddering slaat toe. Hij besluit, in mogelijk een ultiem streven zichzelf weg te cijferen, tot het onbenoembare.

Deze ruptuur in het leven, die de aanleiding is tot het boek, daagt Pieter uit om, samen met Stefan, het exacte en het mystieke te verbinden ten behoeve van een nieuwe, maar gemankeerde, man met zoon.